– ik wil niet met vingers wijzen, niet tellen hoevaak je mijn oproepen hebt gemist. want we zijn vervaagd en ik ben bang dat ik alleen maar naar mijzelf kan wijzen. in de stilte vonden we elkaar niet, we vonden de verwachting dat het misschien wel beter was.
wij zouden niet samen zijn – nee, wij hadden geen recht van bestaan. wij hadden de ruimte – de mogelijkheid om elkaar uit het zicht te verliezen. toen we eenmaal elkaar uitzwaaide, was ik verlicht – omdat vervagen toch wel zou gebeuren en ik gelijk had gekregen (dat er niemand van mij zou houden).